Sint-Bernard

Het land van oorsprong van de Sint Bernard is Zwitserland. Het ras valt bij de FCI-indeling onder rasgroep 2, t.w.: Pinschers en Schnauzers, Dogachtigen, Zwitserse Sennenhonden en andere rassen.

Sectie 2.2. Dogachtigen, type Berghonden, zonder werkproef.

Algemeen beeld

Raskenmerken:

De Sint Bernard is een zeer grote hond met een indrukwekkend totaalbeeld, is harmonisch, heeft een krachtig, stram en gespierd lichaam. Verder heeft hij een imposant hoofd met een brede schedel.

Er zijn twee variëteiten: de korthaar en de langhaar.

Karakter:

De Sint Bernard is van nature vriendelijk. Dit ras heeft een rustig tot levendig temperament, is waakzaam en heeft een consequente opvoeding nodig.

Gebruik/functies:

De Sint Bernard is een hele fijne gezins-, begeleidings-, waak- en erfhond.

Lichaamsbeweging:

De Sint Bernard heeft, zeker als hij volwassen is toch wel lichaamsbeweging nodig. Denk hierbij aan de nodige uurtjes per dag. Met een uitgegroeide volwassen Sint Bernard kan men rustig 3 uurtjes wandelen, alleen moet men dit in de zomermaanden niet doen. Voor de Sint Bernard is de winter het mooiste jaargetijde.

Tijdens de opgroei van de jonge Sint Bernard moet men de beweging niet overdrijven.

Verzorging:

Voor beide haarvariëteiten geldt: minimaal 1 x per week goed kammen en borstelen waarbij de langhaar vaker verzorgd dient te worden dan de korthaar. Bij de langhaar moeten met name de haren achter de oren, aan de poten, staart en broek regelmatig (om de andere dag) gekamd worden om klitten te voorkomen.

Verder behoort men bij de langhaar geregeld de haren rond de voeten bij te trimmen en/of te knippen.

Omgang met kinderen:

Voor kinderen is de Sint Bernard onbeschrijflijk aanhankelijk en gelukkig om bij het kind te mogen zijn, tederheid te betuigen of liefde van het kind te mogen ontvangen. Echter ook kinderen moet men leren om op de juiste manier om te gaan met zijn/haar grote onafscheidbare vriend

Uiterlijke kenmerken

Lichaamsbouw:

De Sint Bernard is een zeer grote hond met een indrukwekkend totaalbeeld, is harmonisch, heeft een krachtig, stram en gespierd lichaam. Verder dient hij een imposant hoofd met een brede schedel te hebben.

Kleur:

De grondkleur moet wit zijn, met kleine of grote roodbruine platen (zgn. platenhonden) tot een aaneensluitend roodbruin dek op de rug en flanken (mantelhonden). Gescheurde mantel (met wit onderbroken mantel) van gelijke waarde als een aaneengesloten dek. Roodbruin gestroomd geoorloofd, bruingeel getolereerd. Donkere aftekeningen op het hoofd zijn zeer wenselijk. Een vleug van zwart op het lichaam is toegestaan. Voorgeschreven witte aftekeningen zijn: borst, voeten, staartpunt, neusband, bles en nekvlek. Gewenst is een witte kraag en een symmetrisch donker masker.

Schofthoogte:

Reuen tenminste 70 cm en teven 65 cm. Maximale maat voor reuen is 90 cm en voor teven 80 cm. Honden groter dan de maximale hoogte dienen harmonisch te zijn en moeten een correct gangwerk laten zien.

Ogen:

De ogen zijn van middelmatige grootte en donker tot hazelnootkleurig bruin met een vriendelijke uitdrukking. Goed aangesloten oogleden verdienen de voorkeur. Een kleine vouw met een weinig zichtbaar bindvlies bij het onderooglid en een kleine vouw in het bovenlid zijn te tolereren. De oogleden moeten geheel gepigmenteerd zijn. Ectropion en entropion zijn diskwalificerende fouten.

Vacht:

De korthaar heeft een dikke bovenvacht, vlak, goed aanliggend en hard. Dichte ondervacht en dijen met een lichte beharing van de broek, ook de staart is dikbehaard.

De langhaar heeft een rechte bovenvacht van middelmatige lengte en met een dichte ondervacht. Gezicht en oren zijn kort behaard, op heupen en kruis is het haar meestal iets gegolfd. De voorbenen zijn bevederd en op de dijen een flinke broekbeharing, staart is bossig.

Staart:

De staartaanzet moet breed en krachtig zijn, hij is lang en zwaar en de laatste staartwervel dient minimaal aan de hakken te reiken. De staart mag niet te hoog gedragen worden, met name mag hij niet over de rug gekruld zijn.

Een stukje geschiedenis:

Op de hooggelegen grote Sint Bernardpas, op 2469 meter boven de zeespiegel, hebben monniken in de 11e eeuw een kloosterherberg (het Hospiz) voor doorgaande reizigers en pelgrims gesticht. Vanaf het midden van de 17e eeuw hield men er grote berghonden voor de bewaking en bescherming. De aanwezigheid van deze honden is vanaf 1695 vastgelegd in afbeeldingen en aantekeningen in een document van het Hospiz, dat dateert uit 1707. De honden werden ter begeleiding aangewend en vooral als reddingshonden voor in de sneeuw en nevel verdwaalde reizigers ingezet. De in vele talen gepubliceerde kronieken, maken gewag van talrijke aan de greep van de witte dood ontrukte mensenlevens door deze honden. De legendarische Barry werd tot het prototype van de reddingshond verheven. De directe voorouders van de Sint Bernard stammen af van de in de omgeving veel voorkomende grote boerenhonden, waaruit vervolgens na een aantal generaties, gefokt naar een vastgesteld ideaal type, het huidige ras is ontstaan.

Op 2 juni 1887 werd de Sint Bernard officieel als Zwitsers ras erkend en de rasstandaard werd verbindend verklaard. De Sint Bernard geldt vanaf dat moment als Zwitserse nationale hond.